Welkom bij CTSV Visie!

CTSV Visie is de officiële uitgave van de Raad van Toezicht Sociale Verzekeringen, bedoeld om lezers te voorzien van inzichtelijke artikelen en diverse perspectieven op de sociale zekerheid. Ons magazine verschijnt zes keer per jaar en we doen er alles aan om onze lezers op de hoogte te houden van de laatste ontwikkelingen in de wereld van de sociale zekerheid.

Toezichtbeleid College van toezicht sociale verzekeringen

Het College van toezicht sociale verzekeringen ziet toe op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van wetten door de uitvoeringsinstanties (de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen). Het College is een zelfstandig bestuursorgaan. De Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 draagt dit toezicht aan het College op.

Het College stelt zich ten doel, dit toezicht op een kwalitatief hoog niveau en op onafhankelijke wijze uit te voeren. Goed toezicht levert onder erkenning van het feit dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ten principale bij de uitvoeringsinstanties ligt, bijdragen aan een rechtmatige en doelmatige uitvoering. Daartoe beschikt het College over formele en materiële beïnvloedingsmogelijkheden. Goed toezicht impliceert tevens dat waar nodig uitkomsten van het toezicht gericht onder de aandacht van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gebracht, zodat deze zijn verantwoordelijkheid kan dragen.

Deze nota legt de kern van het toezichtbeleid van het College vast. De nota dient in samenhang gezien te worden met andere strategische documenten zoals het meerjarenprogramma 1997-2002 en het nog te verschijnen ondernemingsplan.

De missie van het College is als volgt.

Het Ctsv biedt de samenleving het vertrouwen dat de uitvoering van sociale verzekeringen naar behoren functioneert.

 

1 Opdracht en positionering van het College

In de OSV en de OSV 1997 is een scheiding aangebracht tussen beleidsvorming, uitvoering en toezicht. De wetgever en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister) bepalen de beleidsdoelen, die gestalte krijgen in wet- en regelgeving. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) hebben, binnen de kaders van wet- en regelgeving en jurisprudentie, de vrijheid en ook de verantwoordelijkheid om zelf vorm en inhoud aan de uitvoering te geven; daartoe heeft de wetgever hen waar nodig ook beleidsruimte gelaten. De SVB voert de volksverzekeringen uit, het Lisv de werknemersverzekeringen. Het Lisv is verplicht de uitvoering zo veel mogelijk door de uitvoeringsinstellingen te laten verrichten; het treedt op als de opdrachtgever van de uitvoeringsinstellingen. Sectorraden, private rechtspersonen, hebben daarbij een adviserende rol. De sectorraden zijn ertoe gehouden door het College gevraagde informatie te verstrekken.

Het College is een zelfstandig bestuursorgaan, dat onafhankelijk toezicht houdt. Omdat het valt onder politieke verantwoordelijkheid van de minister, heeft de wetgever aan de minister bepaalde bijsturingsinstrumenten gegeven ten opzichte van het College. Dit staat aan een onafhankelijke oordeelsvorming van het College niet in de weg. Als toezichthouder toetst het de uitvoering aan normen van rechtmatigheid en doelmatigheid. Het kan corrigerend optreden en heeft daarvoor een aantal instrumenten gekregen.

Het College stelt zelfstandig zijn agenda vast. Op basis van risico-analyse bepaalt het welke aspecten van de uitvoering bijzondere aandacht behoeven. Het program waarmee het College zijn toezicht wenst te verwezenlijken, wordt neergelegd in een meerjarenplan, dat dient als basis voor het jaarlijkse plan van werkzaamheden. Over zijn plan van werkzaamheden voert het College op grond van de wet overleg met de minister, alvorens het definitief vast te stellen.

Het toezicht gaat uit van de doelstellingen die door de wetgever voor de uitvoering in wet en wetsgeschiedenis neergelegd zijn. Het College legt over het door hem uitgeoefende toezicht verantwoording af aan de minister.

Het terrein van de sociale verzekeringen is volop in beweging en blijft dat naar verwachting voorlopig ook. Majeure wijzigingen in de organisatie van de uitvoering hebben zich vanaf 1994 voltrokken, terwijl de huidige uitvoeringsorganisatie zoals die is vormgegeven door de Osv 1997, door de wetgever wordt gezien als een overgangsstructuur. Een meer definitieve organisatiestructuur moet in beginsel geregeld zijn in het jaar 2001 (Osv 2001).

2 Toezichttaak

Het College ziet zich voor de taak gesteld om een goed en adequaat toezicht te ontwikkelen op een uitvoering van de sociale verzekeringen, die zelf sterk in ontwikkeling is. Het College is verantwoordelijk voor goed toezicht, terwijl de uitvoeringsinstanties verantwoordelijk zijn voor een goede uitvoering. Wat onder goed toezicht moet worden verstaan, is in de wet geregeld. Daarbinnen bestaat ruimte voor eigen beleid van het College.

Bij zijn oordeelsvorming over de uitvoering van wetten door de individuele uitvoeringsinstanties geeft het College zich rekenschap van de context waarbinnen zij functioneren. In zijn toezicht beoordeelt het de uitvoeringsinstanties op de kwaliteit van de uitvoering in termen van rechtmatigheid en doelmatigheid; het College let zowel op het proces van sturing en verantwoording - en de kwaliteit ervan - binnen een organisatie, als ook op de administratieve organisatie van de uitvoeringsprocessen. Hierbij zoekt het aansluiting bij de eigen verantwoordingsinformatie van de uitvoeringsinstanties, bij de eigen planning en control van de uitvoeringsinstanties en bij de door de wetgever gewenste methode van controle-op-controle. Daarmee maakt het College zo veel mogelijk gebruik van de bevindingen van interne en externe controle-organen van de uitvoeringsinstanties. In die zin is het toezicht systeemgericht en op afstand. Uitgangspunt bij het toezicht is het bevorderen van het zelfcorrigerend vermogen van de uitvoeringsinstanties. Om dit vermogen te optimaliseren, schenkt het College veel aandacht aan de daarvoor noodzakelijke condities.

Het College streeft naar goed en adequaat toezicht. Hoe intensief dan wel afstandelijk toezicht wordt gehouden, hangt nauw samen met de aard en het onderwerp van het onderzoek en ook met de vraag hoe goed de ondertoezichtgestelde instanties functioneren. Er bestaat daarbij wederzijdse beïnvloeding. Als een uitvoeringsinstantie alles goed op orde heeft, kan het toezicht doorgaans beperkt van omvang en systeemgericht zijn. Afhankelijk van de vraagstelling en de opgetreden problematiek kan echter ook directe bemoeienis of een gegevensgerichte aanpak de aangewezen methode zijn. Bijzonder onderzoek kan noodzakelijk zijn naast het reguliere onderzoek.

Het College stelt niet alleen achteraf vast of de uitvoering rechtmatig en doelmatig is, maar wil ook zo veel mogelijk garanties hebben voor de toekomst. Dit is niet alleen een vorm van adequaat toezicht, maar het wordt ook in toenemende mate door minister en wetgever gevraagd. Het College wil daarom actueel op de hoogte zijn van de ontwikkelingen en risico’s in de uitvoering. Dit brengt met zich mee dat het gerichte onderzoeken doet naar de feitelijke uitvoering en de waarborgen die de uitvoeringsinstanties kunnen bieden voor een recht- en doelmatige uitvoering. Het permanent volgen van de uitvoering via enkele kerngegevens (monitoring) is erop gericht om risico’s te bepalen. Ook wil het College het onderzoeksprogramma niet alleen richten op afwijkingen van de norm, maar ook op het doorgronden van de oorzaken van tekortkomingen in het functioneren van uitvoeringsinstanties.

Risico-analyse is een belangrijk instrument voor adequaat toezicht. Ontwikkelingen in de maatschappij, in wetgeving en in uitvoering spelen hierbij een belangrijke rol. Het kan gaan om grote financiële risico’s, om onderwerpen die politiek of maatschappelijk sterk in de aandacht staan, of om signalen over zwakke onderdelen in het uitvoeringsproces. In de jaarprogramma’s wordt het onderwerp risico-analyse nader uitgewerkt.

Waar dat nodig is, zal het College de uitvoeringsinstanties aanspreken om onregelmatigheden te (laten) corrigeren. Waar het gaat om formele corrigerende acties bij de uitvoering van de werknemersverzekeringen is het Lisv, als opdrachtgever verantwoordelijk voor een rechtmatige en doelmatige wetsuitvoering, formeel het aanspreekpunt. Het College benut ook de hem ter beschikking staande materiële beïnvloedingsmogelijkheden om uitvoeringsinstanties aan te zetten tot rechtmatige en doelmatige uitvoering. Het spreekt het Lisv aan om te komen tot afspraken ten aanzien van de bewaking van te realiseren verbeteringen.

Het toezicht blijft in ontwikkeling. Door de invoering van de Osv 1997 dient het College zijn handelen af te stemmen op de nieuwe constellatie in de uitvoering van de sociale verzekeringen. Het College zal met het oog op de voorziene marktwerking in de OSV 2001 continue bewaken of het toereikend geëquipeerd is voor deze ontwikkeling en zal deze vraag zo nodig voorleggen aan de minister. Tevens zal het zich oriënteren op samenwerking met andere toezichthouders.

Bij de totstandkoming van de Osv 1997 is de nadruk gelegd op het repressieve karakter van het toezicht. Derhalve houdthet College wel toezicht op bijvoorbeeld implementatieprocessen, maar het draagt niet bij aan de vormgeving ervan. Desalniettemin heeft de wetgever ook voorzien dat preventief toezicht in de vorm van goedkeuring nodig kan zijn. Zo zijn administratie-overeenkomsten tussen het Lisv en uitvoeringsinstellingen aan goedkeuring van het College onderworpen. Daarvoor hanteert het College een toetsingskader.

3 Aspecten van toezicht

Inzicht verwerven

Het College moet inzicht in de uitvoering verwerven om de kwaliteit van die uitvoering te kunnen beoordelen. De uitvoeringsinstanties hebben voor hun eigen inzicht in de kwaliteit van de uitvoering een goede bestuurlijke informatieverzorging nodig. Om zich ten behoeve van zijn oordeelsvorming te kunnen baseren op de verantwoordingsinformatie van uitvoeringsinstanties zelf, brengt het College systematisch in kaart wat de kwaliteit is van de door die instanties gehanteerde systematiek van monitoring, beheersing en sturing. Ook doet het College gerichte onderzoeken naar de feitelijke uitvoering en de waarborgen die de uitvoeringsinstanties kunnen bieden voor een recht- en doelmatige uitvoering.

Omdat het Lisv als verantwoordelijke voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de werknemersverzekeringen vaak dezelfde informatiebehoeften ten aanzien van de uitvoeringsinstellingen heeft als het College, worden activiteiten van College en Lisv betreffende informatievergaring en onderzoek bij de uitvoeringsinstellingen op elkaar afgestemd en gecoördineerd. Het gaat daarbij om de definiëring van gewenste informatie, het uitwisselen van informatie uit dossier- en veldonderzoeken en het vergaren van statistische en andere informatie over de uitvoering. Het College streeft naar maximale informatieverstrekking aan het Lisv, tenzij het gaat om vertrouwelijke informatie betreffende de bedrijfsresultaten van uitvoeringsinstellingen.

Op de uitvoeringsinstanties rust de plicht het College de gevraagde informatie te verschaffen. Het College gaat ervan uit dat informatievoorziening op een zodanig tijdstip plaatsvindt, dat er met name bij kwesties waar goedkeuring nodig is, ruimte is voor onderzoek. Tijdige informatieverstrekking is noodzakelijk omdat het College op de hoogte moet zijn van de actuele stand van zaken in de uitvoering, teneinde als toezichthouder op onderdelen een goede gesprekspartner voor de staatssecretaris van SZW te kunnen zijn.

Bij de inzichtverwerving ten behoeve van de rechtmatigheidsverklaringen bedient het College zich met name van de bevindingen van de onderscheiden controlerende organisaties en afdelingen bij de uitvoeringsinstanties. Hier hanteert het de controle-op-controle-methode. Deze methode impliceert dat ter verificatie ook eigen, gegevensgerichte waarnemingen worden verricht, bijvoorbeeld voor het vaststellen van de werking van de beschreven administratieve organisatie. Het College stimuleert in eerste instantie dat waar nodig verbeterprojecten worden opgezet. In het kader daarvan vraagt het College voortgangsrapportages van de uitvoeringsinstellingen.

Voor de inzichtverwerving ten behoeve van de doelmatigheidsrapportages sluit het College eveneens aan bij de beschikbare beheersinformatie en -rapportages van de instanties zelf. In aanvulling hierop vraagt het - vanwege de aard van de te onderzoeken processen meer dan bij rechtmatigheidsonderzoeken - zelfstandig gegevens op. Met name wanneer deze betrekking hebben op de doelmatigheid van beheer en organisatie, wordt dit afgestemd met het opvragen van gegevens in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek. De werkprogramma’s van het doelmatigheids- en het rechtmatigheidsonderzoek worden op elkaar afgestemd.

Met betrekking tot de doelmatigheid van beleid, de vraag naar de effectiviteit van de uitvoering, gaat het College ervan uit dat het monitoren van de producten en effecten van de uitvoering een normaal onderdeel is van de bedrijfsvoering van een uitvoeringsinstantie. De uitvoeringsinstanties zullen daarnaast op ad hoc basis gegevens moeten registreren, dan wel moeten overgegaan tot het verzamelen van informatie, c.q. het verrichten van onderzoek. Waar dat niet of onvoldoende gebeurt, stimuleert het College de benodigde informatieverzameling en -verstrekking of verzorgt deze zelf. Om zich een compleet beeld van de effectiviteit van de uitvoering te kunnen vormen, kan het zich ook richten op andere informatiebronnen, buiten de uitvoeringsinstanties gelegen, zoals verzekerden en cliënten van uitvoeringsinstanties.

Beoordelen

In toetsingskaders operationaliseert het College normen die zijn ontleend aan wet- en regelgeving, algemene beginselen van behoorlijk bestuur, rechtspraak en aan professionele en maatschappelijk gangbare normen en standaarden. Het eigen beleid van de uitvoeringsinstanties is deels een bron voor normen, en deels het te toetsen object. Uiteraard zijn toetsingskaders niet statisch, maar ontwikkelen zij zich in een iteratief proces. Toetsingskaders worden alleen opgesteld voor belangrijke onderdelen van het beleid. Het College beschouwt checklists, analyseschema’s, werkprogramma’s, kengetallen e.d. niet als toetsingskaders. Toetsingskaders dienen zich te beperken tot de kernachtige weergave van te hanteren of gehanteerde normen en criteria, en worden niet gebruikt als actief sturingsinstrument. Vaststelling van toetsingskaders vindt in beginsel na overleg met de minister èn de uitvoeringsinstanties plaats. In de jaarplannen en de meerjarenprogramma’s wordt aangegeven welke toetsingskaders op welk moment worden vastgesteld.

Het College zal te allen tijde oordelen over de uitvoering geven aan de hand van de normen in vigerende wet- en regelgeving. De wet geeft de marges aan waarbinnen het handelen van de uitvoeringsinstanties kan geschieden. Contra legem-uitvoering zal het College alleen dan kunnen toestaan indien en voor zover de (mede)wetgever of de rechter onmiskenbaar duidelijk maken dat dit gewenst is. In dat geval heeft de wetgever nadrukkelijk aanpassing van de wetgeving aangekondigd. Het gaat nadrukkelijk om uitzonderingen.

Het College onderkent een duidelijke relatie tussen rechtmatigheid en doelmatigheid. Deze elementen zijn in het toezicht onderscheiden fenomenen van een en hetzelfde proces. In de vormgeving, organisatie en de uitoefening van zijn toezicht wil het College beide elementen waar mogelijk in hun samenhang hanteren. Het toezicht op en de bevordering van rechtmatigheid staat voorop; toezicht op doelmatigheid vindt plaats binnen de kaders van een rechtmatige uitvoering.

De jaarlijkse rechtmatigheidsverklaring omvat een rechtmatigheidsoordeel per wet en een oordeel over de uitvoering van wetten per uitvoeringsinstantie. Om tot zijn oordelen te komen maakt het College - naast de rechtmatigheidsverklaringen van de uitvoeringsinstanties - gebruik van de accountantsverklaring per wet van de Ctsv-accountant, van de bevindingen van deze accountant en van de bevindingen en oordelen van andere deskundigen van het College. De rechtmatigheidsverklaring wordt mede gebaseerd op de verantwoording sociale verzekeringen, die het College dient op te stellen aan de hand van de verantwoordingen sociale verzekeringen van de uitvoeringsinstanties. Deze verantwoording bestaat uit de onderdelen financieel, verbeteringstraject uitvoering, verbeteringstraject toezicht en andere elementen van rechtmatigheid, waarmee onder meer wordt gedoeld op het sociaal-medisch handelen.

Het College vergewist zich door middel van periodieke controles van de betrouwbaarheid en deugdelijkheid van de rechtmatigheidsverklaringen van de uitvoeringsinstanties. Indien het Lisv, vanuit zijn rol als opdrachtgever werknemersverzekeringen, suggesties of wensen heeft ten aanzien van de door het College uit te voeren controles, vindt hierover overleg plaats.

In de Regeling rechtmatigheidsverklaring sociale verzekeringen 1997 wordt het begrip rechtmatigheid omschreven als: "een zodanig handelen dat de uitgaven en ontvangsten en saldi tot stand zijn gekomen in overeenstemming met de wet- en regelgeving, alsmede dat ook overigens is zorggedragen voor een uitvoering van de sociale verzekeringen in overeenstemming met de wet- en regelgeving".

Onder ‘in overeenstemming met de wet- en regelgeving’ verstaat het College in het kader van de sociale verzekeringen ‘in overeenstemming met het recht’, omdat de uitvoering van de socialeverzekeringswetten niet alleen door wet- en regelgeving wordt genormeerd, maar ook door andere rechtsbronnen zoals supranationaal recht, jurisprudentie en ongeschreven recht.

Het College is bezig ervaring op te doen met doelmatigheidsrapportages, een nieuwe type rapportage. In zijn begripsvorming ten aanzien van doelmatigheid sluit het College zo veel mogelijk aan bij die van de Comptabiliteitswet, waar onderscheiden worden de doelmatigheid van beheer, organisatie en beleid. De minister heeft de bevoegdheid regels te stellen ten aanzien van de doelmatigheidsrapportage.

Het College baseert zijn oordeel over de doelmatigheid van beheer en organisatie mede op de doelmatigheidsrapportages die de uitvoeringsinstanties aanbieden. De invulling van het doelmatigheidsoordeel zal de komende jaren in fasen worden bereikt. Het College werkt aan een conceptueel model, een goed instrumentarium en daarbij passende methoden voor zijn rapportages. De volgende objecten van onderzoek spelen bij de beoordeling van de doelmatigheid van organisatie en beheer een rol:

  • de gekozen organisatie (structuren, methoden en procedures) en de ontwikkelingen daarin;
  • het gekozen en uitgevoerde beleid;
  • de inzet van mensen en middelen;
  • het beheers- en besturingsinstrumentarium;
  • de geleverde prestaties in relatie tot de volumina (input versus output).

Door middel van uitvoeringseffectrapportages geeft het College inzicht in de bereikte resultaten van de uitvoering en in hetgeen de uitvoeringsinstanties hebben bijgedragen aan de beoogde doelen van het beleid. Over de inhoud van de doelmatigheidsrapportages van de uitvoeringsinstanties is in de wet vastgelegd, dat onder meer wordt weergegeven in welke mate de doelstellingen van de bij of krachtens de wet gestelde regels werden bereikt. Bij de opstelling van uitvoeringseffectrapportages gebruikt het College onder meer deze gegevens van de uitvoeringsinstellingen, eigen onderzoek en andere relevante bronnen. Deze informatie wordt geanalyseerd in het licht van hetgeen met de desbetreffende wet- en regelgeving is beoogd. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de invloed van de jurisprudentie.

Uiteindelijk streeft het College naar een ‘volkomen analyse’ waarin alle genoemde aspecten van het recht- en doelmatigheidsonderzoek geïntegreerd zijn, zodat het kan analyseren hoe beleidsdoelen rechtmatig door de uitvoering kunnen worden bereikt tegen de laagste kosten, maar met optimale kwaliteit.

Corrigeren en signaleren

Het College verstrekt de staatssecretaris van SZW al dan niet op diens verzoek de inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de mogelijkheden van het houden van toezicht op de uitvoering van sociale verzekeringswetten. Deze zogenoemde T-toets (toezichtbaarheidstoets) is een wettelijke taak (OSV 1997). Voor de uitvoering van deze taak heeft het College criteria ontwikkeld.

Het College voert overleg met het Lisv over de wijze waarop de werknemersverzekeringen door de uitvoeringsinstellingen worden uitgevoerd. Het bijeenbrengen van informatie hieromtrent kan het inzicht in het opereren van de uitvoeringsinstellingen vergroten en, indien nodig, maatregelen ter verbetering van de uitvoering gerichter doen plaatsvinden.

Indien het College van oordeel is dat de uitvoering niet rechtmatig en/of doelmatig is door oorzaken in de uitvoering, dan wordt de desbetreffende uitvoeringsinstantie in de gelegenheid gesteld op dat oordeel te reageren. Blijft het College hierna bij zijn oordeel, dan zal het College het Lisv of de SVB verzoeken om de geconstateerde onrechtmatigheid of ondoelmatigheid in de uitvoering te (laten) corrigeren. Het geeft daarbij een termijn aan, rekening houdend met de ernst van de gebreken. Het door Lisv en uitvoeringsinstelling dan wel SVB opgestelde verbeterplan wordt door het College beoordeeld en de uitvoering ervan wordt gevolgd. Deze beoordeling gebeurt op hoofdlijnen: rechtmatige en doelmatige uitvoering blijft ten principale de verantwoordelijkheid van uitvoeringsinstanties. Het College hanteert het uitgangspunt dat overleg naar aanleiding van deze volgende activiteiten in principe voldoende moet zijn, en zal eerst daar waar dat niet toereikend blijkt in het uiterste geval ingrijpen met gebruik van de instrumenten die hem daartoe ter beschikking staan. Dit ingrijpen is proportioneel: enerzijds worden geen zwaardere middelen ingezet dan voor het doel noodzakelijk is, anderzijds gaat aan het gebruik maken van formele middelen een periode van materiële beïnvloeding vooraf. Het College behoudt zich het recht voor de uitvoeringsinstellingen rechtstreeks te benaderen, en zal daarover openheid richting Lisv betrachten. Het College werkt voor het inzetten van formele instrumenten een maatregelenbeleid uit.

Indien de uitvoering niet rechtmatig en/of doelmatig is maar een andere werkwijze onder de vigerende wet- en regelgeving niet mogelijk is, dan geeft het College een signaal aan de minister. De onrechtmatige dan wel ondoelmatige uitvoering kan in zo’n geval niet door het College worden beëindigd.

Op basis van zijn toezichtbevindingen kan het College vervolgonderzoek initiëren om na te gaan of de gewenste aanpassingen zijn gerealiseerd, en aandachtspunten formuleren voor volgende toezichtprogramma’s. Het inzetten van een verbeteringstraject hoeft overigens niet tot het eind van de jaarlijkse cyclus te wachten. Het College kan hier ook tussentijds toe overgaan.

In de praktijk kan blijken dat de doelstellingen van de wetgever nadere uitleg en concretisering behoeven. In een dergelijk geval zal het College de minister daarop attenderen. De minister ontvangt ook een signaal als de uitvoering wel rechtmatig en doelmatig is, maar de door de wetgever beoogde effecten niet worden bereikt of het rechtmatig handelen leidt tot onmiskenbaar niet beoogde effecten.

4 Bejegening van uitvoeringsinstanties

De toezichtrelatie schept een bestuursrechtelijke rechtsbetrekking tussen toezichthouder en uitvoeringsinstanties. Het College houdt zich in zijn handelen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder de beginselen van zorgvuldigheid en proportionaliteit. Ook in dit opzicht streeft het College naar het houden van goed toezicht.

Het College streeft ernaar zijn toezicht uit te oefenen na overleg met de uitvoeringsinstanties; het wil daarbij zo veel mogelijk een dialoog met de uitvoeringsinstanties aangaan en de gang van zaken in de uitvoering op die manier beïnvloeden waar het dat nodig acht. Het College ziet de uitvoeringsinstanties niet louter als ondertoezichtgestelden, maar onderscheidt ook overeenkomstige belangen tussen College en uitvoeringsinstanties. Gegeven deze benadering zal het steeds op de hoogte moeten zijn van belangrijke actuele ontwikkelingen in de uitvoering. Dat vereist zowel van de kant van het College als van de kant van de uitvoeringsinstanties over en weer openheid en de bereidheid de nodige informatie uit te wisselen. Dit geldt ook voor de individuele medewerkers in hun onderlinge contacten. Pas als informele beïnvloeding niet tot het gewenste resultaat leidt, zal het College waar het dat nodig acht, gebruikmaken van zijn formele bevoegdheden. Bij gebruik van zijn formele bevoegdheden zal het College de desbetreffende uitvoeringsinstantie in de gelegenheid stellen haar visie kenbaar te maken.

In het kader van de zorgvuldigheid zal het College zo veel mogelijk de uitvoeringsinstanties tijdig informeren over voorgenomen onderzoek. Instanties kunnen daarbij aangeven welke capaciteitsknelpunten het onderzoek eventueel voor hen oplevert. Uitvoeringsinstanties worden geacht bij de planning van hun activiteiten rekening te houden met de onderzoekprogrammering en het opvragen van gegevens door het College. Overigens kan er onder omstandigheden en bij wijze van uitzondering aanleiding zijn onaangekondigd onderzoek te verrichten. Ook stelt het College de uitvoeringsinstanties in staat te reageren op uitkomsten van onderzoek, alvorens daaraan definitieve conclusies te verbinden.

Het College baseert zijn beleid op de Wet openbaarheid van bestuur. Besluiten en andere gegevens worden openbaar gemaakt, tenzij het bedrijfsgegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan het College zijn meegedeeld, of wanneer het belang van informatieverstrekking niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Het verstrekken van informatie blijft ook achterwege, indien het belang dat het College heeft bij het uitoefenen van zijn toezichthoudende taken zwaarder weegt dan dan het belang dat met verstrekking van de gegevens wordt gediend.

Het College verzamelt niet meer dan die gegevens en informatie, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn taak. Bij de verzameling van gegevens sluit het waar mogelijk aan bij gegevens die regulier bij de uitvoeringsinstanties aanwezig of beschikbaar zijn.

5 Producten van het College

Het College geeft jaarlijks in zijn plan van werkzaamheden aan, welke rapportages het in het daarop volgend jaar wil realiseren. Er kunnen een aantal categorieën rapportages worden onderkend:

  • jaarlijks uit te brengen rechtmatigheidsverklaringen per wet, die tevens een oordeel geven over de uitvoering van wetten per uitvoeringsinstantie;
  • jaarlijks uit te brengen rapportages over de doelmatigheid van organisatie en beheer;
  • uitvoeringseffectrapportages, waarin inzicht gegeven wordt in de bereikte resultaten van de uitvoering en in hetgeen de uitvoeringsinstanties hiermee hebben bijgedragen aan de beoogde doelen van het beleid;
  • rapportages over deelaspecten van toezicht en uitvoering, zoals de uitvoeringskosten.

In deze rapporten geeft het College een coherent en helder oordeel over de kwaliteit van de uitvoering. Zo mogelijk worden overkoepelende rapportages uitgebracht, waarin onder meer aandacht wordt besteed aan maatregelen jegens uitvoeringsinstanties en aan signalen aan de minister. De rapporten zijn openbaar, tenzij sprake is van vertrouwelijke bedrijfsgegevens of publicatie leidt tot oneerlijke concurrentie.

Aparte vermelding verdienen de budgetteringsbeslissingen ten aanzien van het Lisv en de SVB, die het College jaarlijks voor 1 december neemt.

Elk kwartaal rapporteert het College de Minister over de vorderingen met betrekking tot de voorgenomen activiteiten.

Jaarlijks brengt het College een jaarverslag en een jaarrekening uit, waarin het een overzicht geeft van zijn toezichtactiviteiten en van de prestaties van het College zelf. Dit jaarverslag wordt tezamen met de jaarverslagen en jaarrekeningen van de uitvoeringsinstanties en de rechtmatigheidsverklaringen, waaraan het College een geïntegreerde financiële verantwoording toevoegt, aan de minister gezonden. De minister brengt deze stukken, voorzien van zijn oordeel, ter kennis van de Staten-Generaal.